PSALM 95
Psalm 95
Informatie en bladmuziek over Psalm 95
Contrapuntische Psalmkoralen 07 - Wim van der Steen
Steen, Wim van derContrapuntische Psalmkoralen 07 van Wim van der SteenInhoud:Psalmen 91 t/m 105..
€ 11,95
Op hoge toon - Cor van Dijk
Dijk, Cor vanOp hoge toon van Cor van DijkInhoud:Acht Psalmen in twee toonsoorten:Psalm 33Psalm 54Psalm 68Psalm ..
€ 12,95
Psalm 91-100 - Jan Slagt
Slagt, JanPsalm 91-100 van Jan SlagtEenvoudige voorspelen, zettingen en bewerkingen van de 150 Psalmen voor o..
€ 21,99
Psalm 95
1 Komt, laat ons den HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen onzes heils.
2 Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen.
3 Want de HEERE is een groot God; ja, een groot Koning boven alle goden;
4 In Wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne;
5 Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijn handen hebben het droge geformeerd.
6 Komt, laat ons aanbidden en nederbukken; laat ons knielen voor den HEERE, Die ons gemaakt heeft.
7 Want Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide, en de schapen Zijner hand. Heden, zo gij Zijn stem hoort,
8 Verhardt uw hart niet, gelijk te Meriba, gelijk ten dage van Massa in de woestijn;
9 Waar Mij uw vaders verzochten, Mij beproefden, ook Mijn werk zagen.
10 Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan [dit] geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet.
11 Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!
Psalm 95
Vers 1
Komt, laat ons samen Isrels HEER.
Den rotssteen van ons heil, met eer,
Met Godgewijden zang ontmoeten;
Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht,
Met een verheven lofgedicht
En blijde psalmen, juichend groeten.
Vers 2
De HEER is groot, een heerlijk God,
Een Koning, die het zaligst lot,
Ver boven alle goôn, kan schenken.
Het diepst van 's aardrijks ingewand,
Het hoogst gebergt' is in Zijn hand;
't Is al gehoorzaam op Zijn wenken.
Vers 3
Zijn' is de zee; z' is door Zijn kracht
Met al het droge voortgebracht;
't Moet alles naar Zijn wetten horen.
Komt, buigen w' ons dan biddend neer;
Komt, laat ons knielen voor den HEER,
Die ons gemaakt heeft en verkoren.
Vers 4
Want Hij is onze God, en wij
Zijn 't volk van Zijne heerschappij,
De schapen, die Zijn hand wil weiden;
Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord;
Verhardt u niet, maar laat u leiden.
Vers 5
Verhardt u niet; neemt Zijn genâ
Ootmoedig aan". "Laat Meriba,
Laat Massa u ten afschrik wezen,
Waar 'k door uw vaders ben verzocht,
Toen alles, wat Mijn almacht wrocht,
Hen niet bewoog, om Mij te vrezen.
Vers 6
'k Heb aan dit volk, dat Mij vergat,
Een langen tijd verdriet gehad,
Ja, veertig jaar hun hoon verdragen,
En zei: "Dit volk, dat steeds Mij sart,
Heeft een verdwaasd en dwalend hart;
't Schept in Mijn wegen geen behagen."
Vers 7
Dies heb Ik, door hun tergend kwaad
Op 't hoogst vergramd, dit volk versmaad,
En met een duren eed gezworen,
Dat, wegens zijn geschonden trouw,
Het nooit Mijn rust genieten zou,
Die voor Mijn volk nog blijft beschoren.
Psalm 95
vers 1
Komt, laat ons blij zijn in den Heer,
En met zang verbreiden Zijn eer,
Hij is ons troost en heil alleine;
Laat ons met dankzegginge gaan
Voor Zijn aangezicht, en voortaan
Hem zingen met vreugd psalmen reine.
vers 2
Want Hij een groot God is geacht,
Een Koning van veel groter macht
Dan de goden zijn; want 't aardrijke
Heeft Hij in Zijn hand, welks vrucht al
Hem toebehoort, Die berg en dal
Steeds voortbrengen beide gelijke.
vers 3
De zee Hem alleen toebehoort,
Hij heeft die gemaakt door Zijn woord,
en schiep ook het aardrijk bekwame.
Komt, laat ons al t' zaam met deemoed
Vallen voor onzen God te voet,
Hij heeft ons geschapen al t' zame
vers 4
Hij is een God, Die ons behoedt;
Wij zijn 't volk en de schapen goed,
Die van Hem wel geweidet werden;
Hoort gij heden Zijn stemme klaar;
Wilt toch uwe harten zo gaar
Niet verstokken noch ook verherden.
vers 5
Zo tot Massa en Meriba
Uwe vaders voor ende na
In de woestijne te doen plagen;
Zij tergden Mij met harten kwaad,
En beproefden vroeg ende spaad'
Al Mijn werken, die zij daar zagen.
vers 6
Daar Ik veertig jaren eenpaar
Met hen veel arbeid had voorwaar;
Dies klaagd' Ik aldus onverzwegen:
Dit volk is gans zonder verstand,
Van harten gaar dwalende, want
Zij zullen niet leren Mijn wegen.
vers 7
Dies als Ik van hen werd versmaad,
Ik was toornig door zulk een daad,
En heb in Mijn gramschap gezworen:
Dat dit boos en verkeerd geslacht
Nimmermeer zoude zijn gebracht
Ter ruste Mijner uitverkoren.